Deze week de kinderspecial. Onderwerpen als de kindertafel, kinderkeuken en de kindertuin komen aan de orde. De boeken over huishouden, tafeldekken én misschien ook de etiquetteboeken worden nageplozen. Hoe was het voor de kleintjes om in het keurslijf van de regels der wellevendheid op te groeien.
Vandaag: de Kindertuin
Wat doen we met de kinderen? Ze mogen niet mee op visites, niet mee uitdineren, natuurlijk liefst ook niet in de kamer wanneer er visite is. In de kinderkamer, met een kindermeid, daar zijn ze op de beste plaats. Rond 1900 lijkt daar verandering in te komen. Mevrouw Elis M. Rogge gunt ze zelfs een eigen plaatsje in de tuin. In haar boek Mijn Gids in Huis en Hof. Practische wenekn voor de khuisvrouw in het Dagelijksch Leven uit 1907, neemt ze het voor de kleintjes op. Natuurlijk wel vanuit didactisch oogpunt.
Kindertuintjes Men gunne de kleintjes vooral een plekje in den tuin; waar zij naar hartelust kunnen zaaien en planten. Dit plekje moet bij voorkeur gelegen zijn op een warm hoekje, waar men kans heeft, dat alles welig groeit, om de kinderen zooveel mogelijk voor teleurstelling te behoeden en hun lust tot werken en liefde voor de natuur zodoende aan te wakkeren.
Kinderspeelplaats.Kinderen en vooral jonge kinderen hebben meestal zeer weinig ontzag voor een met zorg aangelegden, goed onderhouden tuin. Wil men zich zelf en de kinderen veel verdriet besparen, zoo geeft men hen een plek, waar zij kunnen ravotten, stoeien en spelen zonder bloemen of planten te vertreden. Hoe grooter de tuin, hoe meer ruimte men ook aan de kinderen kan afstaan.
Zandhoop. Voor de allerjongste laat men in den tuin een breeden, hoogen zandhoop aanbrengen; die door een dakje voor regen, dus vocht beveiligd is. Met planken moet deze zandhoop afschut zijn. ‘s Nachts spanne men over het geheel een net ten einde het zand tegen indringen van vreemde bezoekers, vooral katten, te beschermen. Het zand wordt langzamerhand onfrisch en moet bij tijden ververscht worden.
Bezit men geen tuintje, is er dus geen gelegenheid aldaar een zandhoop te maken en moet bijv. een zwak kindje zooveel mogelijk buitenlucht hebben, terwijl het onmogelijk is er altijd mede uit te gaan, welnu dan schiet men op het balkon een gedeelte af door een niet te hooge houten omheining en laat daar zand brengen. De kleine zal zich er best op zijn plaats gevoelen en vroolijk spelede volop kunnen genieten van de versterkende lucht.
Soms lijkt het wel of ik en mijn broers rond 1900 ben opgevoed. Ook wij hadden elk een eigen tuintje. Mijn tuintje had een grote buxus, een appelboom, een grafmonument en een blauwe hyachint. Die hyachint had ik van Juffrouw Van Keeken gekregen toen ik in de kleuterklas zat, dus ruim 25 jaar geleden. Elk voorjaar zoek ik tussen alle beplanting naar de blauwe bol, en hij doet het nog steeds. Het grafmonument was opgericht voor de parkiet! Verder had onze tuin ook een kinderhoek, met een schommel én een zandbak met deksel. We waren geen zwakke kinderen. Mijn moeder dreigde met ‘botrot’. Niet binnen zitten, als je buiten kunt spelen. Vandaar, we hebben nooit zwak kunnen worden….
Dus, tja, welke conclusie kunnen we hieruit trekken? Niks niet specifiek 19de eeuws. maar algemeen verstandig ouderschap? In een ander boekje, uit 1887, staat ook het een en ander over kindertuintjes. Maar de uitwerking is ietwat…serieuzer.
De kindertuin in 1887
In het boek Geïllustreerd uitspanningsboek voor meisjes van H.A. Krooneman uit 1887, is er een hoofdstuk gewijd aan ‘De kleine tuinierster’. Zie het citaat, de kleine meisjes worden er heusch betere menschen van…
Maar het blijkt echter geen vrijblijvende ‘hobby’ te zijn, maar een serieuze en ernstige taak die de jonge tuinierster op zich neemt:“Het is ook beter dat bij eerst een klein stukje begeert; hebt gij dit in orde leeren houden en behouden, dan gelukt het later misschien ook met een grooter.” Het meisje dient het in ‘onberispelijk orde te houden’.
De schrijver van het boek gaat er vanuit dat het aankweken van bloemen de voorkeur heeft. Daarvoor moet een bloembed aangelegd worden, waarvan de randen afgeperkt dienen te worden. Dit kan door planten, maar ook met terracotta versieringen: “zeer schoon staan van aarde gebakken bladeren, alsmede de nagebootstte roode kralen.” Nadeel hiervan is dit duur is. Een andere oplossing is dakpannen (nemen te veel vocht op), stenen, rand van wilgen twijgen of een randen van wit of groengeschilderd dik ijzerdraad.
De jonge tuinierster moet er ook opletten dat er op elk moment bloemen zijn, dat er een aangename kleurwisseling is, en dat de grote van de bloemen bij de grote van het bloembed passen. Dus: klein bloembed, kleine bloempjes. Er volgen nog enkele bladzijden met waar het jonge meisje allemaal op dient te letten. En dan komt het volgende: “Die meisjes, welke veel belang stellen in de keuken en in alles wat daar gebruikt en gemaakt wordt, zullen stellig in haar tuintje het liefst alle mogelijke groenten telen, om die later op hare tafel te kunnen brengen.” Hierna volgt nog een hoofdstuk over ‘De verpleging van kamergewassen’ en ‘Allerlei kunstjes met bloemen’.
Wat een verschil met de kindertuin uit 1907, wel educatief, maar ook voor het ‘leuk’. In 1887 moesten kleine meisjes zich echt al voorbereiden op hun toekomstige taak: de huisvrouw.
En de jongens? In het equivalent Geïllustreerd uitspanningsboek voor jongens van rond 1887, wordt niets gezegd over een tuintje onderhouden. Het hoofdstuk ‘Werktuigkunde en natuurkunde’ geeft wel een proefje om planten te zien groeien en hoe je bloemen snel kan laten groeien met behulp van water waar in salpeter is opgelost.
Recente reacties